Eerste vragen en bevindingen

De in het album aangetroffen datum 4 september 1858 (81.1) gaf bij eerste kennismaking al een indicatie over de periode van ontstaan. Het huldeblijk aan de 18-jarige prins Willem van Oranje (1840-1879) wees op een connectie met Nederland en het album was bij een Nederlandse handelaar opgedoken in een partij met grotendeels lege (insteek)albums. Verder riepen de vele foto’s in het album vooral vragen op. Door verbleking waren retouches vaak zo overheersend dat er op het eerste gezicht eerder sprake leek van tekeningen dan van foto’s. Desondanks was ik er om verschillende redenen direct zeker van dat het een bijzonder album betrof, met veel foto’s die kenmerkend zijn voor de vroegste ontwikkelingen van het medium.

 

4-5.4

4-5.4

Getekende silhouetten
Slechts in twee gevallen gaat het inderdaad om getekende portretten van een man en een vrouw. (4-5.3 en 4) Het zijn in zwarte inkt uitgevoerde silhouetten. Deze techniek was in het pre-fotografische tijdperk populair om personen te vereeuwigen, waarvoor soms geen penseel maar een schaartje werd gebruikt. Vergeleken met geschilderde, getekende of in grafische technieken uitgevoerde portretten, was het een snelle en dus relatief goedkope manier om de contouren van een gezicht al dan niet als schaduwbeeld na te trekken.

 

 

4-5.3

4-5.3

Fotografie als nieuw medium: de daguerreotypie
19 augustus 1839 wordt over het algemeen als datum aangehouden voor de officiële introductie van het medium fotografie. Op die dag maakte de astronoom, wiskundige en politicus François Arago in een verenigde zitting van de Académie des Sciences et des Beaux-Arts te Parijs bekend dat het fotografische procédé van Louis Jacques Mandé Daguerre en de in 1833 overleden Joseph Nicéphore Nièpce door de Franse staat was aangekocht en aan de wereld ten geschenke werd gegeven. Hoewel de zogenoemde daguerreotypie slechts één uniek beeld opleverde, verspreidde deze relatief kostbare en omslachtige techniek zich al snel. Een eerste uitgebreide Nederlandse beschrijving ervan staat in het Nederlandsch Magazijn van november 1839.

Het negatief-positief procedé van Fox Talbot
Met name door de vereiste behuizing waren daguerreotypieën objecten die niet in een album konden worden bewaard. Dat was wel mogelijk met het fotografische procedé van de Engelsman William Henry Fox Talbot waarover het Nederlandsch Magazijn eerder in 1839 had bericht. Talbot legde de basis voor het eenvoudiger en goedkoper negatief-positief procedé waardoor van één opname meerdere afdrukken konden worden gemaakt. Een vondst die uiteindelijk belangrijker bleek dan de daguerreotypie en die de verdere ontwikkeling van de fotografie in beslissende mate zou bepalen. Voor het eerst konden afdrukken immers in albums of boeken worden geplakt en zo een bredere verspreiding krijgen.

 

Collodium en albuminepapier
Omdat de door Talbot zo genoemde kalotypieën nogal onscherp waren door de papierstructuur, werd gezocht naar een transparante onderlaag voor de lichtgevoelige zilverzouten. Glas lag hierbij voor de hand, maar de hechting met de lichtgevoelige laag was een probleem. De Engelse beeldhouwer en amateurfotograaf Frederick Scott Archer vond hiervoor in 1851 een oplossing door het gebruik van collodium. De collodiumlaag werd gelijkmatig over de glasplaat gegoten, die vervolgens in een bad van zilvernitraat werd gedompeld en in natte toestand in de camera werd geplaatst. Daarom kreeg deze techniek het natte collodium procedé als benaming. Na belichting konden afdrukken van deze negatieven worden gemaakt, waarvoor veelal het in 1850 door de Fransman Louis-Désiré Blanquart-Evrard ontwikkelde albuminepapier werd gebruikt.

Het mag duidelijk zijn dat de fotografie aanvankelijk nogal wat chemische kennis vooronderstelde. Bovendien was de vereiste apparatuur behoorlijk prijzig. Naast commercieel opererende beroepsfotografen kwamen amateurs dus uit de bovenlaag van de samenleving. Ook het laten vervaardigen van een daguerreotypieportret was slechts voor weinigen weggelegd. Op het kleinste formaat bedroeg de prijs in de jaren veertig van de 19de eeuw zelden minder dan ƒ 4,-, ruim de helft van wat een arbeider destijds gemiddeld per week verdiende.1 Ook de kleding wijst in de meeste albums uit het midden van de 19de eeuw op een bovenmodale herkomst.

Fotografie als reproductiemiddel
De daguerreotypie raakte door goedkopere en te vermenigvuldigen fotografische technieken vanaf het midden van de jaren 1850 in onbruik. Vanuit dit perspectief is het interessant dat de eerste pagina’s van het onderhavige album reproducties van drie daguerreotypieën bevatten. (7.2, 7.3 en 15.2) Ook veel andere foto’s in het album zijn typerend voor de beginfase van de fotografie. De eerder genoemde François Arago had in zijn bekende rapportage over Daguerre’s procédé van 3 juli 1839 aan de Chambre des Députés de nadruk gelegd op het belang ervan voor de wetenschap en met name de egyptologie: ‘Pour copier les millions d’hiéroglyphes, qui couvrent même à l’extérieur, les grands monuments de Thèbes, de Memphis, de Karnak, etc., il faudrait des vingtaines d’années et des légions de dessinateurs. Avec le Daguerreotypie, un seul homme pourrait mener à bon fin cet immense travail.’ 2

 

7.2

7.2

Hoewel de snelle opkomst van de fotografie vooral te danken was aan de toenemende vraag naar portretten, leende het medium zich vanwege de lange vereiste belichtingstijden aanvankelijk meer voor het vastleggen van stilstaande objecten. Gebouwen of topografische opnamen, stillevens en sculptuur waren internationaal vanaf het begin dan ook geliefde onderwerpen. Sculptuur(fragmenten) en stillevens treffen we aan op de allervroegste foto’s van Daguerre, Fox Talbot, Hippolyte Bayard en Eduard Isaac Asser.

Door enkele foto’s met sculptuurtjes en een groot aantal (kunst)reproducties past het album geheel in de geest van de tijd. Slechts in één geval vormt een ongeïdentificeerd beeldje van terracotta of porselein het centrale onderwerp. (11.1) Twee andere, in dezelfde ruimte bij een raam gemaakte opnamen van een man en een vrouw – vermoedelijk een echtpaar – tonen op een sokkel twee sculpturale objecten die mogelijk als plantenstandaard fungeerden. (177.1 en 2) Een nogal afwijkend object is een neogotische monstrans, waarvan het album twee verschillende ingeplakte afdrukken bevat. (65.1 en 147.1) De laatste afdruk bevindt zich naast het portret van een man, die mogelijk priester is. (147.2)

Fotoportretten op miniatuur formaat
De meeste reproducties betreffen composietfoto’s met portretten op miniatuur formaat. (153.2, 4-5.1 en 2-3.1) Deze vorm van samengevoegde miniatuurportretten was vanaf het midden van de 19de eeuw populair om beeltenissen van belangrijke persoonlijkheden uit de wereld van de politiek en cultuur in breder kring te verspreiden. Een mooi voorbeeld hiervan is de openingspagina met 37 portretten van schrijvers in de publicatie Het servetje. Herinnering aan “Oefening Kweekt Kennis” van het gelijknamige Haagse Letterkundig Genootschap uit 1878, waarvoor Gerard Keller – een broer van mijn overgrootmoeder – de tekst schreef onder het pseudoniem Conviva.3 Van de twee eerstgenoemde composietfoto’s is die van twee broederlijk aan een tafel gezeten oudere heren ook als losse afdruk in het album te vinden. (364-365.1) Daarnaast bevat het album nog een flink aantal op zichzelf staande reproducties van fotoportretten. Ook al is dat door onscherpte en verbleking niet altijd met zekerheid vast te stellen.

Cartes-de-visite
Zoals later zal blijken gaat het bij deze reproducties vaak om portretten op de carte-de-visite formaat van professionele fotografen. Dit in 1854 door A.E.E. Disdéri in Parijs gepatenteerde procédé maakte gebruik van een camera met meerdere lenzen. Hierdoor konden meerdere portretten op één (glas)negatief worden vastgelegd. Losgesneden op een formaat van ca. 9 x 6 cm werden ze vervolgens op kartonnetjes geplakt. Voor eventuele nabestellingen bevatten ze recto en/of verso veelal gedrukte naam- en adresgegevens van de fotograaf. Deze maken een nauwkeuriger datering meestal mogelijk via het tweedelige, encyclopedische handboek van Steven Wachlin uit 2011.

Door het carte-de-visite procédé kan men voor f 4,- twaalf portretten laten maken in plaats van één daguerreotypie. Deze uitvinding droeg er in belangrijke mate toe bij dat de portretfotografie een enorme vlucht nam in het derde kwart van de 19de eeuw en in Nederland vanaf 1860 ook razendsnel terrein veroverde.

Gereproduceerde prenten
In het album is een relatief groot aantal reproducties te vinden van bestaand drukwerk. Om te beginnen een kaart van Lemsterland (222-223.2) die in 1853 door W. Eekhoff in Leeuwarden werd gepubliceerd als onderdeel van zijn Nieuwe Atlas van Friesland.4 Dit jaartal lijkt de veronderstelling te rechtvaardigen dat de oudste foto’s in het album uit het midden van de jaren 1850 kunnen stammen. Dezelfde oudere vrouw in een nog niet nader geïdentificeerde streekdracht keert terug op een drietal reproducties van een prent. (15.1, 157.2 en 262-263.1) Eén fotografisch gereproduceerde prent toont kaart spelende rokers (95.2) en een tweede een tamelijk wulps op een divan gelegen vrouw (45.4). Vijf reproducties van Zwitserse streekdrachten blijken afkomstig te zijn uit de publicatie Voyage en Suisse van Xavier Marmier, waarvan in 1864 een Nederlandse editie verscheen onder de titel Reis in Zwitserland.5 (159.1, 2, 3, 4 en 161.1)

Microfotografie
Een aantal foto’s in het album trok direct mijn bijzondere aandacht omdat zij mogelijk iets zeggen over de achtergrond van de maker of samensteller ervan. In de eerste plaats tien microfoto’s van insecten en menselijk of dierlijk weefsel. (17.1, 2 en 3, 35.1 en 2, 152-153.1, 189.1 en 2, 370-371.1, 372-373.1) Microfotografie vormde vanaf het begin een belangrijke uitdaging voor de veelal wetenschappelijk ingestelde pioniers van de fotografie. Een van hen was de Arnhemse apothekerszoon Christiaan Theodorus Marius. Samen met de instrumentmaker Christopher Becker ontwikkelde hij hiervoor een zogenoemde ‘hydro-oxygeen microscoop’, een destijds opzienbarend sterk vergrotende projector. Al in 1842 publiceerden zij hierover het artikel ‘Opmerkingen omtrent de daguerreotypie bij microscopisch gebruik’.6 Internationaal trok vooral de Franse fotograaf Auguste Adolphe Bertsch de aandacht door zijn in 1857 of 1858 verschenen album Études d’histoire naturelle au microscope met 22 zoutdrukken.

 

17.1

17.1

Militaire geneeskunde
De 10 microfoto’s wezen vanaf het begin in de richting van een arts of apotheker als fotograaf of samensteller van het album. Deze veronderstelling werd versterkt door drie reproducties van een lithografisch portret van Carl von Rokitansky, destijds een fameuze Tsjechische patholoog-anatoom.7 (205.1, 356-357.1 en 2)

356-357.1

Beroepen zijn veelal niet direct van portretten af te lezen, maar militairen vormen een uitzondering. Gezien de 64 portretten van militairen in het album, drong een connectie met het leger zich al snel op. Voorts deden drie reproducties van militaire ziekentransporten een militair-geneeskundige context vermoeden. (253.1, 2 en 3) Wie anders dan een militaire arts was er destijds immers geïnteresseerd in illustraties hiervan in een Duitstalig artikel of handboek? In Nederland was Cornelis de Mooy als officier van gezondheid een belangrijk vernieuwer van militaire brancards.8 Zoals alle militaire artsen genoot hij zijn opleiding aan ’s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen in Utrecht.9 Misschien vormt dit opleidingsinstituut wel een sleutel om meer te weten te komen over de fotograaf of samensteller van het album. In ieder geval bevat het album een portret van een militair die aan rood gemarkeerde huidaandoeningen in zijn gezicht lijkt te lijden. (35.4) Een daarnaast ingeplakte foto van een man met zijn hoofd in het verband en een open gesperde mond betreft zeker een patiënt, maar het is de vraag of het hier ook om een militair gaat. (35.3)

  1. Rooseboom 2008, p. 26 en 48
  2. Geciteerd uit Rooseboom 1994, p. 263
  3. Gualth. Kolff, Leiden 1878
  4. De complete atlas verscheen in 1859 met 32 kaarten die in de jaren 1849 tot 1856 werden vervaardigd.
  5. De eerste druk verscheen vermoedelijk in 1861 of 1862 bij Morizot in Parijs en de Nederlandse uitgave bij C.J. van der Post Jr., Utrecht 1864. Het is niet vast te stellen uit welke editie de illustraties zijn gereproduceerd.
  6. Algemeene Konst- en Letterbode, 1842, I, p. 109-111
  7. www.whonamedit.com/doctor.cfm/981.html
  8. De Groot 1997
  9. De Moulin 1988