Portretten

De database met trefwoorden voor de 399 foto’s is een belangrijk hulpmiddel om locaties, objecten en personen met elkaar te vergelijken. Bij de topografische foto’s is al gebleken dat eenzelfde locatie zich vaak verspreid in het album bevindt. Hetzelfde geldt voor de ruim 300 portretten, met uitzondering van de elf veronderstelde zelfportretten op een dubbele pagina. (154.1, 2, 3, en 155.1, 2, 3, 4, 5, 6, 7) Dit zou er op kunnen duiden dat de samensteller van het album iemand anders is geweest dan de fotograaf.

De vraag of er sprake is geweest van een of meerdere fotografen kan mogelijk worden beantwoord door te zoeken naar foto’s die om verschillende redenen met elkaar samenhangen – variërend van locaties, details met betrekking tot het in- of exterieur, kleding of meerdere opnamen dan wel afdrukken van dezelfde persoon. De vele portretten van militairen verdienen speciale aandacht, mede omdat hun uniformen wellicht tot een preciezer datering kunnen leiden. Door terugkerende details op portretten zijn er om verschillende redenen een aantal samenhangende groepen te onderscheiden.

Vanwege de vereiste lange belichtingstijd zijn nogal wat portretten buitenshuis gemaakt. Wanneer er sprake is van binnenopnamen zitten of staan de geportretteerden vaak naast een venster. Een tegelvloer of achterdoek kan al dan niet in combinatie met een zelfde stoel of tafel wijzen op een identieke buitenlocatie. Op verschillende binnenopnamen zijn soms hetzelfde gordijn, tafel- of vloerkleed, meubelstuk, geschilderd decor, dan wel dezelfde sokkels of kamerplanten te zien. Vergrotingen waren destijds uitzonderlijk en foto’s die op het eerste gezicht lijken te verschillen blijken bij nader inzien verschillende uitsneden van één negatief. Bijvoorbeeld de buitenopname van een ietwat gedrongen man met naast hem een strohoed op de stoel, die hij als steuntje gebruikt om tijdens de opname stil te blijven staan. (127.1 en 175.3) Op een groepsfoto van een man en zes vrouwen rond een tafel hangt achter het linker luik voor de tuindeuren ook een strohoed. Het gaat hoogstwaarschijnlijk om dezelfde man. (148-149.1 en 149.1)

Interieuropnamen
Op een van de veronderstelde zelfportretten zien we links in de vensterbank een cactus. (155.4) Diezelfde cactus staat op een drietal andere portretfoto’s. (369.1, 2 en 4) Weer twee andere portretten zijn – mede gezien het gordijn op de achtergrond – in dezelfde ruimte of kamer gemaakt, met rechts een agave op een identieke piédestal. (367.1 en 371.2)

Verschillende portretten zijn links naast een raam met een identieke gestreepte vitrage gemaakt. Naast een verondersteld zelfportret (7.1) komt dezelfde vitrage ook op vier andere portretfoto’s. (45.2, 51.1, 71.1 en 107.1)

155.4

155.4 Verondersteld zelfportret met cactus

Op zeven portretfoto’s zien we dezelfde gehaakte stoelhoes. (125.3, 133.2, 139.4, 155.1, 157.1, 203.1 en 369.3), waarbij het in een geval gaat om een verondersteld zelfportret. (155.1) Vier van deze foto’s zijn gemaakt tegen de achtergrond van eenzelfde schildering (139.4, 157.1, 203.1 en 369.3) en met enige moeite valt die ook nog op vier andere portretten te ontwaren. (201.1 en 2, 369.2 en 4) In studio’s van professionele fotografen waren dit soort geschilderde decors niet ongebruikelijk, maar de combinatie met een cactus in een vensterbank wijst toch eerder op een rijk gedecoreerde kamer van een particulier huis. (369.2) Twee mansportretten tonen op de achtergrond mogelijk een andere schildering. (363.3 en 365.3) Opvallend is de classicistische tuinvaas die op de eerste foto leeg is en op de tweede een grote agave bevat.

125.3

125.3 Terugkerende stoelhoes

Buitenopnamen
Het determineren van terugkerend zitmeubilair blijkt lastig omdat het vaak slechts gedeeltelijk zichtbaar is. Een uitzondering vormt een serie van vijf buitenopnamen op een tegelvloer tegen de achtergrond van een wit, aan de onderzijde opgerold achterdoek. (175.1, 2 en 4, 181.1 en 229.3) Op elk van deze opnamen staat eenzelfde Biedermeier-stoel met een gekrulde armleuning. Maar destijds was het een gangbaar model dat terugkeert op twee foto’s met een ondergrond die op gras lijkt (161.3 en 179.2) – waarbij de laatste opname onmiskenbaar dezelfde man betreft als die op een andere portretfoto (77.4) – en het portret van een militair en een meisje. (229.2 en 308-309.3)

Buitenopnamen van drie dames en een officier zijn mogelijk gemaakt voor hetzelfde witte achterdoek en op een terugkerend, gestreept vloerkleed. (73.2, 131.1, 251.1 en 353.2) Bij de laatste twee foto’s gaat het gezien de jurk om dezelfde jonge vrouw. Een sjieke japon met een wijd vallende rok van geruite stof, een wit kraagje en brede witte manchetten. Twee opnamen zijn ongetwijfeld tijdens één portretsessie gemaakt. (73.2 en 251.1) Dit op grond van de identieke plooi in het donkere gordijn, eetkamerstoel en het ronde tafeltje. Vermoedelijk werd er voor een buitenlocatie gekozen om redenen die Photophilus (ps. voor P.J. Hollman) in 1855 zo formuleerde in zijn handboek Photographie op papier en glas: ‘Men werke op eene opene plaats of in een tuin, waar het licht op elk uur van den dag kan doordringen. Sommigen hebben tenten of glazen vertrekken laten bouwen; in deze kan men door beweegbare gordijnen het voorwerp naar verkiezing verlichten. De meesten evenwel plaatsen achter het voorwerp een houten rek, hetwelk zij met verschillende draperiën behangen.’1

 

254-255.1

Tuinmeubilair is door de karakteristieke vorm relatief goed herkenbaar. Zeker in combinatie met een hond wijst dit bij uitstek op een gezinssituatie. (162-163.1 en 163.3) Dezelfde witte poedel en tuinstoel zien we op foto’s van een jonge vrouw met kort geknipt haar die herhaaldelijk in het album voorkomt. (207.1, 2 en 4, 209.1 en 254-255.3) Wij herkennen haar ook als een van de deelnemers aan een tableau vivant dat mogelijk met een historische gebeurtenis te maken heeft (213.1 en 215.1), waarbij de eerste afdruk als enige in het album paarsblauw ingekleurd is.2 Aan haar voeten staat een hemelbol als attribuut en zij draagt een jurk met tekens van de dierenriem in de zoom.3 De omkranste afkorting ‘RF’ verwijst naar Frankrijk, het wapen met de Pruissische adelaar naar Duitsland en de tekst ‘Honi soit qui mal y pense’ naar Engeland. Met dezelfde hemelbol en jurk is zij bovendien twee maal apart geportretteerd in een lommerrijke setting. (234-235.1 en 254-255.1) Zij komt zo vaak in het album voor dat ik haar bij de toekenning van trefwoorden aanvankelijk omschreef als ‘echtgenoot’ en dat heb ik zo gelaten, totdat er misschien iets meer bekend wordt over haar identiteit. Maar wanneer Toon Bauduin inderdaad de fotograaf is geweest, dan is dit onjuist. Net als zijn negen jaar jongere broer Albert bleef hij immers ongehuwd. De familierelaties waren hecht getuige de talloze, bewaard gebleven brieven van laatstgenoemde aan hun zusters. Toon woonde voor zijn vertrek naar Japan samen met drie zusters aan de Mariaplaats E 278 in Utrecht en tijdens zijn verlof in Nederland aan de Biltstraat I 184a.4 De vaker voorkomende vrouw is dus mogelijk een zuster.

De eerder genoemde poedel komen we ook tegen op een afdruk van een oudere vrouw op een ander type metalen tuinstoel met een armleuning. (209.2) De trellis links op de voorgrond en mogelijk dezelfde tuinstoel keren terug op twee andere buitenopnamen. (103.1 en 201.3)

213.1

213.1

Studio-opnamen
Pagina 355 van het album bevat een viertal portretten van drie mannen en een vrouw naast een tafel met een zelfde kleed (355.1, 2, 3 en 4) Hetzelfde tafelkleed treffen we elders in het album aan op een vijfde portret. (365.4) Omdat ook het vloerkleed en de (geschilderde) zuil identiek zijn, moeten deze opnamen in dezelfde ruimte zijn gemaakt en dat geldt ook voor een zesde foto. (361.2) Deze overeenkomstige setting lijkt eerder te wijzen op het atelier van een professionele fotograaf dan het interieur van een serieuze amateur en al deze foto’s bevinden zich op de laatste pagina’s van het album. Theoretisch zouden het reproducties van carte-de-visite portretten kunnen zijn, die door een – al dan niet bevriende – professionele fotograaf werden gemaakt. Maar carte-de-visite foto’s werden zelden aflopend op kartonnetjes geplakt en zouden dus bij reproductie rondom een randje van de drager moeten tonen zoals bij het door Alexandrine Tinne gemaakte portret van een lid van het Japanse gezantschap. (177.4)

Streekdrachten
Een aparte groep afdrukken betreft vrouwen in streekdracht. Voor de determinering hiervan werd de hulp ingeroepen van het Nederlands Openluchtmuseum.5 Dat is in de betreffende periode niet eenvoudig omdat er fotografisch weinig vergelijkingsmateriaal bestaat en de ons bekende streekdrachten hun ultieme vorm vaak nog niet hebben bereikt. Relatief veel geportretteerden dragen een streekdracht uit de meest noordelijke provincies van ons land. Maar, zo schrijft Jacco Hooikammer van het Nederlands Openluchtmuseum: ‘De streekdrachten van Groningen, Friesland en Noord-Drenthe lijken lange tijd erg op elkaar, maar op een gegeven moment wordt de achterstrook van de Friese muts korter, fijner geplooid en gaat iets meer af staan. Vandaar dat ik zelf niet zo snel aan Friesland denk, maar eerder aan Groningen. Ook de oorijzeruiteinden van de Friese en Groningse oorijzers verschillen iets, maar dat is op de foto’s niet goed te zien. De Friese oorijzeruiteinden zijn wat “strakker” vormgegeven.’6

Post mortem portretten
Zoals gezegd bracht de introductie van het negatief-positief procedé en met name de carte-de-visite de fotografie binnen het bereik van breder groepen in de samenleving. Desondanks bleven fotografische portretten lang voorbehouden aan beter gesitueerden. Al nam die groep dankzij de industriële revolutie in Nederland vanaf het derde kwart van de 19de eeuw in ras tempo toe. Door de relatief hoge kindersterfte kwam het ook in betere kringen maar al te vaak voor dat kinderen overleden voordat zij bij leven waren gefotografeerd. Post mortem portretten waren daarom niet ongebruikelijk. Hiervan getuigt een bijzondere foto van een baby in het album. (153.3)

 

 

 

 

41.4

41.4

Details
Door te zoeken op trefwoorden zijn er in het album nog drie kleine series samenhangende foto’s te vinden. Twee daarvan bevinden zich links en rechts onder op dezelfde pagina en tonen vaag zichtbare portretten in de setting van een weelderige tuin. (63.4 en 5) Door een klein detail zoals een raam blijken twee verspreid in het album geplakte buitenopnamen verrassenderwijs met elkaar samen te hangen. Wie had immers gedacht dat de buitenopname van een deels achter kamerplanten schuilgaande vrouw op dezelfde locatie werd gemaakt als die van een man, wiens soutane op het priesterschap zou kunnen wijzen?7 (67.2 en 147.2) Voor de achtergrond met een draperie is vermoedelijk een rek geconstrueerd zoals door Photophilus werd beschreven in het eerder aangehaalde citaat. Tenslotte kan een buitenmuur de connectie vormen tussen verschillende foto’s. Zoals bij drie in het oog springende afdrukken. (41.4, 83.2 en 119.1) De eerste foto toont een jongeman met een stenen pijp gezeten aan een tafel waarop een fles prijkt, op de tweede foto bevindt hij zich in het gezelschap van een man met een pet en op de derde foto zien we drie welgeklede dames – maar de fles is dan verdwenen of onzichtbaar.

119.1

119.1

Militairen
De bovengenoemde kleinere of grotere reeksen portretten lijken er – in combinatie met de inmiddels getraceerde topografische locaties – op te wijzen dat er sprake is geweest van één fotograaf. Niet minder dan 64 afdrukken tonen portretten van militairen – veelal officieren. Uniformkunde is een vak op zich. Zeker wanneer het gaat om militaire uniformen uit een periode waarvan weinig fotografisch vergelijkingsmateriaal bestaat en waarin een groot aantal wijzigingen werd doorgevoerd. Na eerdere contacten met Frans J.H.Th. Smits van het toenmalige Leger- en Wapenmuseum in Delft, kwam ik via via in contact met Ed van Engeland. Het is aan hem te danken dat drie of vier geportretteerde officieren konden worden geïdentificeerd en veel details van de uniformen, onderscheidingen, eretekens en wapens nader konden worden gedetermineerd en bij benadering ook gedateerd. Maar zo schreef Ed van Engeland mij: ‘Het determineren van foto’s met uniformen is geen exacte wetenschap, al zou je dat wel denken. De vaststelling en reglementering van uniformstukken gebeurde ook wel achteraf, om een bepaald gebruik (mode) zoals dat/die al officieus bestond te bekrachtigen. Voorts zat aan de invoering van een uniformstuk (kleding, hoofddeksel) soms ook nog een afdraagperiode vast, die kon enkele jaren beslaan omdat het zonde was goede kleding (die niet vermaakt kon worden) weg te gooien. Dus, te weten wanneer een bepaald stuk reglementair is vastgesteld kan hoogstens een indicatie zijn.’8

G.A.F. Quarin Willemier (1806-1882) was de eerste militair die werd geïdentificeerd. (131.2) Een interessant gegeven omdat hij vanaf 1858 hoofd was van ’s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen in Utrecht, met Toon Bauduin als een van de docenten.9 Het portret is gemaakt nadat Quarin Willemier op 13 juli 1862 was bevorderd tot 1e Officier van Gezondheid 1e klasse – in rang gelijk gesteld aan een luitenant-kolonel – en voor zijn bevordering tot kolonel op 4 oktober 1867. Een preciezer datering is zelfs mogelijk. In tegenstelling tot de meeste uniformen in het album ontbreken immers de epauletten, die bij Koninklijk Besluit van 5 mei 1865 werden afgeschaft. De opnamedatum moet dus liggen tussen dit Koninklijk Besluit en zijn bevordering op 4 oktober 1867. Net als bij het stationsemplacement van Laren-Almen (222-223.1, 231.1 en 233.1) kan Toon Bauduin dit portret van Quarin Willemier hebben gemaakt in de eerste maanden van zijn verlof in Nederland vanaf medio 1867.

131.2

132.2 W.A.F. Quarin Willemier

Een tweede geïdentificeerde officier is J.J. Verschoor (1797-1864), majoor en commandant van het 5de bataljon van het 5de regiment infanterie, gelegerd in Breda. (355.4) Zijn uniform, sabel en sjako dateren van na 1852. Hij draagt het kruis als Grootofficier der Orde van de Eikenkroon. Deze onderscheiding werd hem na zijn pensionering op 14 maart 1859 persoonlijk door koning Willem III toegekend. Op zijn borst prijken de onderscheidingen als Ridder Militaire Willemsorde 4de klasse vanwege zijn optreden tijdens de Belgische Opstand, het Metalen Kruis 1830-1831 en het ereteken met het Romeinse cijfer XL voor 40 jaar eervolle, langdurige Nederlandse dienst als officier.10 Dit portret moet dus na 14 maart 1859 zijn gemaakt.

Een derde officier blijkt J.F. Kerst (1799-1874) te zijn. (87.2) Voor zijn pensionering in 1858 was hij als directeur van het Militair Hospitaal te Utrecht geattacheerd bij ’s Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen en dus een collega van Toon Bauduin. Hij is gefotografeerd in de rang van 1e Officier van Gezondheid 2e klas, voor zijn bevordering tot de 1e klas in 1853. De identificatie als J.F. Kerst is gebaseerd op gelijkenis met een litho in de collectie van Ed van Engeland, waarvan hij mij op 23 september 2017 een scan deed toekomen. Dit lithografische portret is gemaakt na zijn bevordering tot 1e Officier van Gezondheid 1e klas.11 Wanneer het hier inderdaad om Kerst gaat zou het album dus meer foto’s kunnen bevatten van voor 1855, het jaar dat tot nu toe is aangenomen als startpunt van de datering in de periode 1855-1875.

 

 

355.4

355.4 J.J. Verschoor

Voorts bevat het album een portret van een hoge marineofficier die mogelijk geïdentificeerd kan worden als G.Ch.C. Pels Rijcken (1810-1889). (247.2) Voor Toon Bauduin was hij enige tijd in Japan gestationeerd. Na terugkeer maakte hij in 1862 deel uit van de commissie ter ontvangst en begeleiding van het Japanse gezantschap in Nederland, om van 1866-1868 minister van Marine te worden in het conservatieve kabinet Van Zuylen van Nijevelt. Net als J.J. Verschoor werd hem een onderscheiding toegekend in de Orde van de Eikenkroon.

Sabels vormen een terugkerend attribuut op bijna dertig portretfoto’s van officieren. De details zijn niet altijd even goed zichtbaar, maar meestal gaat het om type M1852 voor onbereden militairen. Hierdoor is er dus sprake van een terminus post quem. Op twee portretten zijn andersoortige sabels te zien: van het type M1813 voor een dragonder van de lichte cavalerie (79.2) en M1844 voor een dragonder van de zware cavalerie. (191.1) Dragonders zijn door een tiental portretten overigens opvallend goed in het album vertegenwoordigd. Een afwijkend wapen is het zwaard van een tamboer-maître der infanterie. (219.1) Op een piédestal naast hem ligt een sjako van het type M1854 met een gewast linnen overtrek, die we ook aantreffen bij een hoofdofficier der dragonders (131.1), een verondersteld zelfportret van Toon Bauduin in militair uniform (154.3) en een infanteriesoldaat. (197.3) Zonder overtrek staat hetzelfde type sjako op een aantal andere portretten en een tweetal opnamen van een exercitie. (5.8, 27.3, 45.2, 87.1, 181.1, 355.2, 355.4 en 363.2) – soms met een regimentsnummer in goudkleurig metaal. (87.1 en 181.1) Over de borst gekruist wit leerwerk biedt – met een zekere doorlooptijd – een terminus post quem omdat het bij Koninklijk Besluit van 3 april 1860 werd vervangen door zwart leerwerk. Hierdoor weten we dat de opnamen van exercities bij de Willemskazerne in Gorcum (5.8 en 27.3) vermoedelijk voor die datum zijn gemaakt. Zoals die van militairen voor het stadhuis in Venlo (5.1 en 5.9), waarvan zeker is dat ze van september 1858 dateren.

5.8

5.8 Exercitie bij Willemskazerne, Gorcum

Tenslotte bevat het album een portret van een wat oudere man in burgerkleding met op zijn linker borst de Sint-Helenamedaille. (117.1) Deze onderscheiding werd op 12 augustus 1857 door Napoleon III ingesteld voor veteranen, die tijdens de Napoleontische oorlogen tussen 1792 en 1815 in Franse dienst hadden gevochten. Ca. 2.500 Nederlanders ontvingen deze onderscheiding in 1858. Links onder de betreffende foto in het album staat de annotatie ‘Jan’, niet bepaald een naam die nadere identificatie van de geportretteerde vergemakkelijkt.

Met uitzondering van het portret van G.A.F. Quarin Willemier (131.2) lijken de meeste portretten van militairen voor 1862 te zijn gemaakt en kan Toon Bauduin dus ook op grond hiervan de fotograaf zijn geweest.

  1. Geciteerd uit Rooseboom 2008, p. 190
  2. Hiervoor is waarschijnlijk aniline gebruikt volgens een mondelinge mededeling van Herman Maes op 29 mei 2017.
  3. Gerard Rooijakkers suggereert in een mail d.d. 30 mei 2017 dat dit tableau vivant mogelijk een opvoering betreft van de opera Die Zauberflöte van W.A. Mozart uit 1791, die de hele 19de eeuw razend populair bleef. Hij schrijft hierover: ‘We zien de beroemde Königin der Nacht, een mythologische figuur die heerst over het nachtelijk zwerk. Vandaar de hemelbol, tekens van de dierenriem en vooral ook de blauw getinte kleur: het is bekend dat in de ensceneringen haar optreden in de opera met donkerblauwe/paarsblauwe decors en tinten werd voorgesteld.’
  4. Later omgenummerd tot Mariaplaats 63 en Biltstraat 111.
  5. Met dank aan Jacco Hooikammer die hierover verslag deed in een mail d.d. 7 juni 2017.
  6. Zie vorige noot.
  7. Over dit mogelijke priesterschap is uitgebreid gecorrespondeerd met Ed van Engeland, Rianneke van der Houwen van Museum Catharijneconvent en Casper Staal. Dit resulteerde helaas niet in een duidelijke conclusie. Van een sterk vervaagd portret van een monnik (47.1) kon tot nu toe evenmin worden vastgesteld tot welke orde hij behoorde.
  8. In een mail d.d. 10 mei 2017
  9. Zie Verhoeven/Bolk 2012 over de langdurige verbintenis van Quarin Willemier met het militair geneeskundig onderzoek. Een lithografisch portret van hem is opgenomen in het Jaarboekje van het Corps Kweekelingen van’s Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen 1856. Dit is gereproduceerd in De Moulin 1988, p. 45.
  10. Van Dissel/Schoenmaker 2006, pp. 37-38
  11. De identificatie is gebaseerd op gelijkenis met een litho in de collectie van Ed van Engeland, waarvan hij mij op 23 september 2017 een scan deed toekomen. Dit portret is gemaakt na zijn bevordering tot 1e Officier van Gezondheid 1e klas. Een ander portret van Kerst is opgenomen bij zijn levensbeschrijving onder de titel ‘Een degelijk man’ in de Volks-Almanak voor Nederlandsche katholieken, 25 (1875) pp. 1-19, waarbij 1800 als geboortedatum wordt gegeven.