Op zoek naar de maker

Kennis over de maker of samensteller van een fotoalbum kan veel bijdragen aan de duiding ervan. Het ontbreken van gegevens hierover en van fotobijschriften maakt nader onderzoek lastig. Een album kan foto’s bevatten van één fotograaf, maar ook van meerdere fotografen. Bovendien kan het korter of langer na de opnamedatum van de foto’s zijn samengesteld en is de samensteller mogelijk iemand anders dan de maker(s) van de foto’s. Eenheid van tijd, plaats en handeling kan historisch onderzoek vergemakkelijken. Veel moeilijker wordt het wanneer daarvan geen sprake is en de ontstaansdatum ruim anderhalve eeuw achter ons ligt. Vergelijkingsmateriaal uit die periode is immers schaars. Het vergaren van kennis over een anoniem album met één in 1858 gemaakte foto lijkt kortom een onbegonnen zaak. Toch beet ik mij er vooral gezien de vroege ontstaansdatum vanaf eind 2011 direct in vast.

Zelfportretten
Naast de veronderstelde militair-geneeskundige context, rees het idee al snel dat een relatief groot, flink geretoucheerd portret op de eerste pagina van het album wel eens een zelfportret van de maker zou kunnen zijn (3.2). Dit idee ontstond met name door de nodige overeenkomsten met 11 portretten van een en dezelfde persoon op een dubbele pagina in het album (154-155), waarvan één in officiersuniform (154.3) Bovendien leken drie identieke miniatuur portretten op de eerder genoemde composietfoto’s (2-3.1e, 4-5.1h /153.2h) en twee elders in het album geplakte foto’s (7.1 en 49.1) dezelfde persoon te betreffen. Weliswaar heeft de geportretteerde op de openingspagina en die op pagina 49 opvallende bakkebaarden, maar mogelijk heeft er de nodige tijd tussen de verschillende opnamen gezeten. Lang bleef het bij veronderstellingen wat betreft deze overeenkomsten en was het zoeken naar een methode om hier meer zekerheid over te krijgen. Biometrische gezichtsvergelijking ligt hierbij voor de hand en is in verband met de beveiliging van onze kwetsbare samenleving tegenwoordig aan de orde van de dag. De vereiste software ligt echter niet binnen ieders handbereik en is relatief kostbaar.

Biometrische gezichtsvergelijking
Wetende dat biometrische gezichtsvergelijking vooral toepassing vindt bij gerechtelijk onderzoek, nam ik medio 2015 contact op met het Nederlands Forensisch Instituut. Deze instelling bleek echter niet voor particulieren te werken. Anderhalf jaar later zette een krantenartikel mij op het spoor van Raymond Veldhuis, hoogleraar biometrie aan de Universiteit Twente.1 Het was een schot in de roos, want zijn promovendus Chris Zeinstra was bereid om het gewenste onderzoek te doen volgens de forensische standaard van de zo genoemde Face Identification Scientific Working Group (FISWG).

 

 

 

7.1

7.1

 

 

 

Door de gebrekkige kwaliteit en onscherpte vielen er voor zijn biometrische onderzoek nogal wat foto’s af. De met spanning afgewachte uitkomst luidde dat er binnen de aangeleverde portretten twee series kunnen worden onderscheiden die vermoedelijk dezelfde persoon betreffen.2 Ten eerste een groep van zes foto’s: allereerst die op de openingspagina van het album (3.2), voorts de meest scherpe op een van de foto’s met miniaturen (2-3.1e) en vier van de elf foto’s op de genoemde dubbele pagina. (154.1 en 4, 155.2 en 7) Ten tweede een serie van twee foto’s bestaande uit het portret van een officier met sabel bij een raam (7.1) en een veel informeler portret elders in het album (49.1). Met name het eerstgenoemde portret (7.1) toont grote gelijkenis met het lithografische portret van Toon Bauduin naast de titelpagina van het Jaarboekje van het Corps Kweekelingen van s’ Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen 1862.3

Litho Bauduin 1862

Helaas werd mijn veronderstelling dus niet bevestigd dat het bij alle foto’s op de dubbele pagina om een en dezelfde persoon gaat. Maar een verheugende uitkomst was dat er de nodige overeenkomsten zijn met het portret op de openingspagina. Wanneer dit inderdaad een zelfportret is, dan bestaat er fotohistorisch immers een parallel met het eerste album van Eduard Isaac Asser met opnamen uit de jaren 1845-1853.4 Op de omslag daarvan bevindt zich onder de ietwat cryptische titel Fastes & Néfastes de Photographie. Vie Historique & Philosophique d’un Photographe – par Lui Même een zelfportret van Asser, gevolgd door een serie portretten waarin hij zichzelf in verschillende gemoedstoestanden heeft gefotografeerd.

Japans gezantschap van 1862
Het onderzoek door de Universiteit Twente omvatte meer dan vergelijking van de veronderstelde zelfportretten binnen het anonieme album. Alvorens hier nader op in te gaan is er een uitstapje nodig dat verband houdt met een exotische foto in het album. Deze betreft een interieuropname met het portret van een Japanner met zwaard, gestoken in een traditioneel Japans kostuum. (177.4) De drie andere portretfoto’s op dezelfde pagina zijn van een geheel ander karakter en aanvankelijk had ik geen idee van enig verband met de rest van het album.

177.4

177.4

Totdat een oud-collega mij wees op het bezoek van een Japans gezantschap aan Europa in 1862.5 Van medio juni tot medio juli werd Nederland hierbij ook aangedaan. Vanuit Den Haag reisde het gezantschap onder meer naar Amsterdam, Leiden, Rotterdam en Utrecht. De dagbladpers bracht er uitgebreid verslag over uit en verschillende fotografen kregen de gelegenheid het 22-koppige gezantschap in hun studio’s te fotograferen. De meest uitgebreide serie portretten werd gemaakt door de Haagse fotograaf Robert Severin, die vanaf begin mei 1861 als eerste het predicaat hoffotograaf mocht dragen.6 Hij had zijn atelier op een steenworp afstand van het koninklijk paleis aan het Noordeinde in Den Haag, waar het gezantschap op 1 juli door koning Willem III werd ontvangen. De koning ontving een album met afdrukken van de gemaakte opnamen, dat zich nu in het Koninklijk Huisarchief bevindt. Het lag voor de hand om aan te nemen dat Severin ook verantwoordelijk was voor de foto in ons album, maar dat bleek niet het geval. Via het Koninklijk Huisarchief werd contact gelegd met de Japanse fotohistoricus Akiyoshi Tani, die uitgebreid onderzoek deed naar dit gezantschap.7 Zo kwam ik er achter dat het portret van de bediende Ichikawa Wataru hoogstwaarschijnlijk werd gemaakt door Maria Hille, een Haagse collega van Severin. Daarvoor maakte zij gebruik van het zogenaamde carte-de-visite procédé dat in 1854 door de Parijse fotograaf André Adolphe Eugène Disdéri was geïntroduceerd. Dankzij een camera met meerdere lenzen konden tegelijkertijd meerdere opnamen van een en dezelfde persoon worden gemaakt en kreeg de portretfotografie een enorme impuls. Maar dit terzijde want in het album gaat het niet om een originele afdruk van Hille, maar om een reproductie daarvan.

Naast drie hoofdgezanten bestond het Japanse gezantschap uit een schare aan secretarissen, rapporteurs, logistieke medewerkers, financiële experts, tolken, bedienden, een tekenaar, ingenieur en vier artsen, van wie er twee tevens als vertaler fungeerden. Naast China had Nederland van 1639 tot 1854 via het eilandje Deshima in de baai van Nagasaki exclusieve contacten met Japan onderhouden. Wederzijdse handelsbelangen stonden hierbij centraal, maar Nederlandse wetenschappers stonden in Japan hoog aangeschreven. Hiervan getuigt het begrip ‘Rangaku’ (Hollandkunde), waaronder het geheel van westerse wetenschap werd verstaan.8 Vele Japanners leerden de Nederlandse taal als ‘het Latijn van het oosten’ om op verschillende gebieden kennis te verwerven van recente wetenschappelijke ontwikkelingen. Vooral de westerse geneeskunst trok in Japan de nodige aandacht. Hiervan getuigen twee bezoeken door enkele leden van het Japanse gezantschap aan het destijds fameuze Anatomisch Museum van Zuiderburg op het gelijknamige buiten van de voormalige medische hoogleraar Petrus Hendriksz bij Stompwijk.9 Het was gehuisvest in een van de eerste Nederlandse particuliere klinieken. Een krantenverslag beschrijft uitgebreid wat de Japanners er na een tweede museumbezoek meemaakten: ‘… toen de heer dr. Hendriksz hun verschillende oogoperatiën had uitgelegd en voorgedaan, hebben de Japansche geneesheeren, op zijn verzoek, naar de verkregen aanwijzingen en naar het hun gegeven voorbeeld, terstond alle die moeijelijke operatieve kunstbewerkingen nagedaan met eene accuratesse en handigheid, die de bewondering van alle de in grooten getale aanwezige omstanders in de hoogste mate gaande maakte.’10

Nederlandse artsen in Japan
De fameuze, uit Duitsland afkomstige arts Philipp Franz von Siebold (1796-1866) onderstreepte meermaals het belang van dit Anatomisch Museum, dat desondanks in 1865 om financiële redenen moest worden opgeheven. Dezelfde Von Siebold werd in 1823 door de Nederlandse regering aangesteld als arts op Deshima.11 In zijn voetsporen speelden verschillende Nederlandse artsen een belangrijke rol in de verspreiding van kennis over de westerse geneeskunst in Japan. Achtereenvolgens waren dit de militair-geneeskundigen Otto Gottlieb Johann Mohnike, Jan Karel van den Broek, Johan Lidius Cathrinus Pompe van Meerdervoort , Antonius Franciscus Bauduin, Koenraad Wolter Gratama en Antonius Johannes Cornelius Geerts.12

Al met al rees de vraag of het bovengenoemde portret van een lid van het Japanse gezantschap zou kunnen wijzen op een connectie met een Nederlandse militaire arts in Japan. Wanneer de foto’s in het album door één fotograaf zijn gemaakt, dan moet hij of zij in ieder geval op 4 september 1858 in Nederland zijn geweest, vroeger of later aantoonbaar hebben gefotografeerd en zo mogelijk ook lijken op de veronderstelde zelfportretten in het album. Een interessante maar complicerende factor is dat zeker vier van de in Japan werkzame Nederlandse artsen zich actief met de fotografie hebben beziggehouden.

 

J.K. van den Broek
Jan Karel van den Broek (1814-1865) had zich na een medische opleiding aan de Rotterdamse Clinische School in 1837 als heel- en vroedmeester in Arnhem gevestigd.13 Daar werd hij een actief lid van het Natuurkundig Genootschap Tot Nut en Vergenoegen. In 1840 traden Van den Broek en Christiaan Theodorus Marius in het huwelijk met twee zusjes uit Vlaardingen. Zoals eerder vermeld experimenteerde Marius samen met Christopher Becker al vroeg met mogelijke toepassingen van de daguerreotypie voor de microfotografie en toevalligerwijs was Becker getrouwd met een zuster van Marius. Mede vanwege deze familieconnecties moet Van den Broek al vroeg in de jaren 1840 in aanraking zijn gekomen met de fotografie. Na een werkzaamheid van enkele maanden als gouvernementsgeneesheer in Nederlands-Indië vertrok hij medio 1853 als opvolger van Mohnike voor vier jaar naar Deshima. Over zijn medische werk schreef Jan Hendrik Donker Curtius – ‘Opperhoofd van de Nederlandsche Handel in Japan’, zoals de directeur van de factorij op Deshima officieel heette – op 31 oktober 1853 in een brief:

‘Een niet onaanzienlijk aantal patiënten is reeds dagelijks onder zijne behandeling en buiten dien bestaat zijn werkkring alhier hoofdzakelijk uit het geven van onderwijs aan onderscheidene Japanners, in de genees, heel, verlos en artsenijmengkunde, alsook in de natuur, schei- en werktuigkunde en hij is in alle vakken van wetenschappelijke aard algemeene vraagbaak van de Japanners, die hem weinig rust laten.’14

Een niet in deze brief genoemde latere activiteit was het onderricht in de fotografie, waarmee hij vanaf medio 1856 vermoedelijk als eerste in Japan begon.15 Maar helaas zijn er noch resultaten van deze lessen, noch door Van Broek zelf gemaakte foto’s bewaard gebleven. Bovendien bestaat er geen enkele gelijkenis tussen de veronderstelde zelfportretten in het album en een lithografisch portret dat C.P. Groebel in 1852 van hem maakte.16 Elk bewijsmateriaal ontbreekt dus om aan te nemen dat Van den Broek de maker van het album is geweest.

 

J.L.C. Pompe van Meerdervoort
Na Van den Broek verbleef Johan Lidius Cathrinus Pompe van Meerdervoort (1829-1908) van 1857 tot 1863 op Deshima. Hij was opgeleid aan ’s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen in Utrecht en als marine-arts viel hij in tegenstelling tot zijn voorganger onder militair gezag. Een van zijn belangrijkste taken was het oprichten en besturen van een kliniek in Nagasaki, waar hij tevens geneeskundig onderricht gaf aan Japanners. Zijn lessen hadden een onwaarschijnlijk breed spectrum. Naast natuurkunde, scheikunde, verbandleer en ontleedkunde bestonden die in zijn eigen woorden uit: ‘weefselleer; algemeene en bijzondere natuurkunde van den gezonden mensch (physiologie); de algemeene ziektekunde en genezingsleer; de geneesmiddelenleer; de beschrijvende- en operatieve geneeskunde; de oogheelkunde; terwijl, indien er nog tijd overbleef, ook de geregtelijke geneeskunde en medische politie zouden besproken worden.’17 Mineralogie en geologie kwamen hier later nog bij. Zeker is ook dat hij zonder enige eigen ervaring in de loop van 1859 met zijn leerlingen ging experimenteren op het gebied van de fotografie.18 Een van hen was Ueno Hikoma, een oud-leerling van Van den Broek en later een van de eerste professionele Japanse fotografen. Pompe van Meerdervoort bracht uitgebreid verslag uit over zijn verblijf in Japan door een later verschenen tweedelige, lithografisch geïllustreerde publicatie.19 Voor zover mij bekend zijn er naast een zelfportret echter nauwelijks eigen foto’s van hem bewaard gebleven.20 In ieder geval was hij op 4 september 1858 zeker niet in Nederland en is er fysiek geen enkele overeenkomst met de veronderstelde zelfportretten in het album. Waarschijnlijk is hij dus evenmin de maker van het album geweest.

A.F. Bauduin
Anthonius Franciscus [Toon] Bauduin (1820-1885) arriveerde op 3 oktober 1862 als opvolger van Pompe van Meerdervoort in Japan.21 Hoewel er niets bekend is over fotografische activiteiten voor zijn vertrek naar Japan, ontpopte Toon Bauduin zich daar als een bevlogen fotograaf. Na een opleiding aan dezelfde Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen (1839-1842), was hij in 1845 te Groningen gepromoveerd op het proefschrift Resectione maxillae superioris, casu memorabili illustrata (Operatie aan de bovenkaak, geïllustreerd met een bijzonder geval). Vervolgens werkte hij enkele jaren als garnizoensarts in Amsterdam, om rond het midden van de eeuw docent te worden aan zijn vroegere opleiding in Utrecht. Samen met F.C. Donders, een van zijn voormalige leermeesters en inmiddels professor, publiceerde Bauduin in 1851 en 1853 twee delen van de Handleiding tot de natuurkunde van den gezonden mensch. Naast vertalingen in het Duits en het Russisch, werd dit leerboek door Pompe van Meerdervoort gebruikt voor zijn lessen in Japan. Het was vermoedelijk een van de redenen om Toon Bauduin naar Japan te laten komen, ook al was het niet toevallig dat zijn jongere broer Albert al sinds 1859 in Nagasaki woonde en werkte voor de Nederlandsche Handelmaatschappij. Blijkens een van de vele brieven die laatstgenoemde naar zijn zusters in Utrecht stuurde, trof Toon er nog net zijn voorganger Pompe van Meerdervoort die op 1 november 1862 zou vertrekken.22 Al snel na aankomst maakte Toon Bauduin een dubbelportret met zijn broer, die dit op 24 maart 1863 naar de familie in Utrecht stuurde met het commentaar: ‘Hiernevens ontvangt Gij een photographisch contrefeitsel van Uwe Japansche parentage, ook geschikt voor stereoscope, naar mijn oordeel ben ik beter uitgevallen dan Toon …’

Terwijl er tot nu toe geen enkele foto van Toon Bauduin bekend is uit de periode vóór 1862, zijn de Japanse jaren van de twee broers fotografisch uitgebreid gedocumenteerd door enkele bewaard gebleven albums.23 Een daarvan bestaat uit bekende, door de Brits-Italiaanse fotograaf Felice Beato in Japan gemaakte foto’s. Twee andere grote albums bevatten naast diens foto’s en die van Ueno Hikoma ook afdrukken van Toon Bauduin zelf. Een aantal andere albums van Japans papier met eigen afdrukken van Toon Bauduin werd bij een brand in het huis van een verre nazaat zwaar beschadigd. Desondanks kon een aantal foto’s worden geconserveerd, naast een aantal niet ingeplakte afdrukken.24

Veel van Toon Bauduin’s eigen foto’s zijn gemaakt in een open houten gebouwtje of studio in de tuin van zijn huis op Deshima.

154.1

154.1

Opmerkelijk is dat de fotograaf zelf er regelmatig op voorkomt. Dit ontlokte Herman Moeshart als biograaf van de gebroeders Bauduin in 2001 de opmerking: ‘Het maken van zelfportretten was kennelijk een hobby van Toon …’25 Deze opmerking, het grote aantal veronderstelde zelfportretten in het album van rond 1858 en een zekere gelijkenis met Toon Bauduin deden mij veronderstellen dat hij wel eens de maker van het album kan zijn geweest. Toon en Albert overleden respectievelijk in 1885 en 1890 allebei kinderloos in Den Haag. Hun omvangrijke collectie Japanse kunst(nijverheid) werd daar in 1891 geveild. Onbekend is wat er met hun bibliotheek is gebeurd, maar het is niet ondenkbaar dat het onderhavige fotoalbum hiermee links of rechts om op de markt is gekomen.

 

Portret A.F. Bauduin

Portret van Toon Bauduin uit Japan

Bij het biometrisch onderzoek werd aan de Universiteit Twente dan ook de vraag voorgelegd of de veronderstelde zelfportretten in het Nederlandse album aantoonbare overeenkomsten hebben met twee, met zekerheid in Japan gemaakte portretten van Toon Bauduin.26 De uitkomst was dat twee portretten in het album inderdaad dezelfde persoon zouden kunnen betreffen. (7.1 en 49.1) Dit onderstreepte mijn veronderstelling dat hij mogelijk de maker van het album is geweest of dat de samensteller ervan in zijn omgeving moet worden gezocht. Zij het wat betreft de uitkomst van het biometrisch onderzoek met een slag om de arm gezien de kwaliteit van de foto’s en aangeleverde scans daarvan. Interessant is in ieder geval dat een van de (zelf)portretten in militair uniform (7.1) de nodige overeenkomsten vertoont met een lithografisch portret van Toon Bauduin in het Jaarboekje der Kweekelingen van ’s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen van 1862.27

K.W. Gratama en A.J.C. Geerts
Verder onderzoek naar het album zou zich dus toe kunnen spitsen op Toon Bauduin en zijn omgeving. Daartoe behoorde ook Koenraad Wolter [Koen] Gratama (1831-1888), die hem in 1862 opvolgde als leraar fysiologie en histologie aan ’s-Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen.28 Overigens voor korte tijd want Koen Gratama voegde zich in 1866 als docent natuur- en scheikunde bij Bauduin in Nagasaki. Gratama was zelf fotografisch ook actief, maar door zijn opvallende baard is hij zeker niet identiek aan de man die zo vaak in het album voorkomt.29 Nadat Gratama in 1867 naar Edo en later Osaka was vertrokken, werd de apotheker Antonius Johannes Cornelius Geerts (1843-1883) in 1869 zijn opvolger in Nagasaki. Mij is niet bekend of Geerts zelf fotografisch actief is geweest, maar het is onwaarschijnlijk dat hij in 1858 op 15-jarige leeftijd het eerbetoon aan de kroonprins in Venlo heeft gefotografeerd.

 

Datering van het album
Drie nagenoeg identieke foto’s hebben een terminus post quem die twijfels zou kunnen doen rijzen over het auteurschap van Toon Bauduin. Volgens kenners van de Nederlandse spoorwegen tonen zij het stationsemplacement in Laren-Almen aan de spoorlijn Zutphen-Lochem-Hengelo. (222-223.1, 231.1 en 233.1) Het stationsgebouwtje is er niet op te zien, maar zeker is dat op 12 april 1865 een eerste proefrit op dit nieuwe spoortraject werd gemaakt.30 Toon Bauduin zat op dat moment nog in Japan. Maar medio 1867 was hij terug in Nederland om van mei 1868 tot de herfst van 1869 voor een tweede termijn in Japan te verblijven.31

Het is dus denkbaar dat Toon Bauduin deze vroege opname van het spooremplacement Laren-Almen tijdens zijn verlof heeft gemaakt. Naar de redenen voor deze opnamen blijft het gissen, maar dat geldt evenzeer voor de vele andere topografische foto’s in het album. Tenzij nadere identificatie van de militaire uniformen anders uitwijst, moeten we wat betreft de ontstaansdatum van het album vooralsnog uitgaan van de periode 1855-1875.

  1. Elsbeth Stoker, ‘Politie zoekt gezicht nu in turbostand’; in: de Volkskrant, 16 december 2016
  2. C.G. Zeinstra bracht hier uitgebreid verslag over uit in een mail d.d. 6 februari 2017, gestaafd door de nodige tabellen met de onderzoeksresulaten.
  3. Utrecht, Manssen & Blom, z.p. Een exemplaar van dit jaarboekje bevindt zich in de collectie van de Universiteitsbibliotheek Leiden. Met dank aan Joke Pronk voor de scans die zij ervan maakte.
  4. Boom 1999
  5. Met dank aan Joke Pronk van de afd. Bijzondere Collecties van de Universiteit Leiden, die mij deze tip op 12 september 2014 mondeling gaf.
  6. journal.depthoffield.eu/vol11/nr23/f02nl/nl De Nieuwe Rotterdamsche Courant vermeldt op 2 juli 1862 onder het kopje ‘’s-Gravenhage, 1 Julij’: ‘Het gezantschap heeft heden morgen weder het photographisch établissement van den heer Severin bezocht.’ De eerste fotografische sessie heeft dus vermoedelijk plaatsgevonden op 30 juni. Blijkens een bericht in het Algemeen Handelsblad van maandag 30 juni lieten drie leden van het gezantschap zich al op de voorafgaande vrijdag in Amsterdam fotograferen door J.B. Snoek aan de Spiegelstraat.
  7. Met dank aan Mieke Jansen die mij als conservator van het Koninklijk Huisarchief zijn adresgegegevens ter beschikking stelde
  8. Moeshart 2003, p. 10
  9. G.T. Haneveld, ‘Zuiderburg als pathologisch-anatomisch museum van professor Hendriksz., inclusief het Cabinet van Quaestius’; in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, (1987) 131, pp. 2425-2438
  10. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 2 juli 1862
  11. Kouwenhoven/Forrer 2000
  12. Beukers 1989; Moeshart 2003; Moeshart 2001; Beukers/Blussé/Eggink 1987
  13. Moeshart 2003
  14. Geciteerd uit Moeshart 2003, p. 46
  15. Moeshart 2003, pp. 105-110
  16. Een exemplaar hiervan bevindt zich in de collectie van het Rijksmuseum Amsterdam met het inventarisnummer RP-P-1903-A-23790. Zie Moeshart 2003, p. 8 voor een reproductie van dit lithografische portret.
  17. Geciteerd uit Moeshart 2003, p. 146
  18. Moeshart 2001, p. 46 en noot 45 wijst op een brief van Pompe van Meerdervoort d.d. 20 december 1859 waarin hij J.L. Donker Curtius opgetogen bericht over zijn geslaagde fotografische experimenten.
  19. J.L.C. Pompe van Meerdervoort, Vijf jaren in Japan. (1857-1863.) Bijdragen tot de kennis van het Japansche keizerrijk en zijne bevolking, Firma van de Heuvell & van Santen, Leiden 1867-1868
  20. Zie Moeshart 2001, p. 188 r.o. voor dit zelfportret van Pompe van Meerdervoort. Een afdruk van dezelfde opname bevindt zich naast een zelfportret van zijn opvolger A.F. Bauduin in album nummer 1 van Dirk de Graeff van Polsbroek, laatstelijk consul-generaal van Nederland in Japan, in de collectie van Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam [inv. nr. S.3682(02)].
  21. Moeshart 2001
  22. Deze correspondentie uit de jaren 1855 tot 1874 bevindt zich in de collective van het Nationaal Museum van Wereldculturen met het inv. nr. TM-4108-253. De aankomstdatum van Toon Bauduin wordt vermeld in een brief d.d. 31 oktober 1862.
  23. De Bauduin-collectie werd lange tijd beheerd door het Studie- en Documentatiecentrum voor Fotografie in het Prentenkabinet van de Universiteit Leiden en berust nu bij de Universiteit van Nagasaki. De foto’s zijn toegankelijk via http://oldphoto.lb.nagasaki-u.ac.jp/bauduins/en/11.html
  24. Moeshart 2001, p. 50. Deze deels verbrande foto’s bevinden zich inmiddels in de collectie van het Rijksmuseum Amsterdam en een tweetal daarvan is gereproduceerd in Boom/Rooseboom 2017, afb. 297-298.
  25. Moeshart 2001, p. 186
  26. Deze twee zelfportretten zijn in Moeshart 2001 gereproduceerd op p. 193 en 212 boven.
  27. Gereproduceerd in De Moulin 1988, p. 59
  28. Beukers /Blussé/Eggink 1987
  29. Vanuit Osaka schrijft Koen Gratama op 3 december 1868 aan zijn broer Jan: ‘Hiernevens gaat mijn portret. Mijne hoop om U mijn eigen gemaakte portret te zenden, zal ik moeten uitstellen, tot dat mijn laboratorium klaar en in gang is.’ Beukers/Blussé/Eggink 1987, p. 99
  30. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 14 april 1862
  31. Moeshart 2001, 43. Op 1 juli 1867 schrijft Albert Bauduin aan zijn zusters: ‘Bij ontvangst dezes zal Toon wel bij U terug gekeerd zijn …’